Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Ik zeide tot hen: Een ieder werpe [15]de verfoeiselen zijner ogen weg; en [16]verontreinigt ulieden niet met [17]de drekgoden van Egypte; Ik, de HEERE, ben uw God. 15. Zo noemt God de beelden en al hun goddeloos tuig, omdat zij verfoeilijk voor hem zijn, en voor alle mensen zijn moeten, waarop nochtans de Israelieten met vermaking hunne ogen sloegen. Zie 1 Kon.11:5; 2 Kron.15:8. 16. Hetwelk geschiedt met die ter afgoderij op te richten, en hun godsdienstige eer inwendiglijk of uitwendiglijk te bewijzen. Alzo onder vs.30,31, en hfdst.23 vs.7, en hfdst.36 vs.25. Afgoderij is geestelijke onreinheid. Vergelijk Gen.35:2, en 2 Kron.29:16, enz. Hierom wordt zij ook hoererij, of overspel genaamd. Zie Lev.17:7. 17. Die zeer gruwelijk en belachelijk waren, gelijk de kalven, krokodillen, apen, de ibis, welken men schrijft in Egypte een vogel te zijn als een ooievaar, die de slangen opeet, enz.